Mijn inbreng bij de behandeling van het Kunstenplan 2013-2016

Tijdens de raadsvergadering van 8 november werd een klap op het Kunstenplan 2013-2016 gegeven. Lees hier mijn inbreng:
 KUNSTENMAKER
Mijn man noemde zichzelf Kunstenmaker. Geen kunstenaar, maar een kunstenmaker. Toen hij eind jaren zestig na de klassieke kunstacademie de reclame in ging, spraken de “echte” kunstenaars daar schande van. Reclame was geen kunst, maar commercie. Rob vond reclame toegepaste kunst. Vandaar die kunstenmaker.

En daar zit ‘m nou net de uitdaging: hoe genieten we optimaal van kunst en commercie. Het een kan niet zonder het ander (en het ander niet zonder de een). Het is mijn stokpaardje. Om economie en cultuur dichter tegen elkaar aan te brengen. Dat moet de markt natuurlijk zelf doen, door creativiteit en verdienmodellen met elkaar te delen. Maar ook de overheid kan daar een faciliterende rol in spelen. Als we zo graag willen dat instellingen meer uit de markt halen, dan moeten we in elk geval zorgen dat drempels weggehaald worden.

Als liberaal geloof ik in een gezonde afstand tussen kunst en politiek. Natuurlijk zijn wij de eindbeslissers. Maar wij zijn niet de deskundigen die kwaliteit beoordelen. Of erger nog: die geld weghalen bij de ene instantie ten faveure van een liefdesbaby van de achterban. Dat schuiven met geld doet pijn. Ik ben juist blij met de procedure die we nu gevolgd hebben. De belangrijkste beslissingen zijn genomen in de Hoofdlijnennota. Daar hebben we discussie gevoerd over de uitgangspunten, over het aantal podia dat we nodig vinden, de literatuur, de dans, de muziek en het theater. De invulling van deze hoofdlijnen hebben we overgelaten aan specialisten, die er ook bedragen aan gekoppeld hebben. Wie zijn wij dan om te schuiven met die bedragen?

De enige ruimte die ik zie is die in de zogenaamde “vrijval”. In de komende vier jaar zijn er misschien uitstappers, omvallers en slecht beoordeelden. En dan valt er geld vrij. Het zal niet om enorme bedragen gaan en het geeft bij de start van het Kunstenplan voor geen enkele instelling zekerheid, maar het is uiteindelijk wel geld. Mijn voorstel is om de Kunstraad te vragen een ranglijst te maken van organisaties die ze nu graag geld hadden gegeven als er meer geld in het Kunstenplan had gezeten. Dit lijstje kan gedurende de hele Kunstenplanperiode dienen als leidraad bij vrijval. Ik dien hiervoor een amendement in.

Het nadeel van niet schuiven met geld is dat je ook geen politieke eer kan halen uit het redden van een instelling die belangrijk is voor de liberale achterban. Maar zo moet het dan maar zijn. Geen liberale zeehond, maar wel idealen, een overtuiging en een hartstocht voor kunst. Dus heb ik gezocht naar de optimale mogelijkheden voor cultureel ondernemerschap. Ik dien daarvoor amendementen en een motie in voor een gedifferentieerde uitkering, ondernemerschap en de invulling van de uitstapregeling. De nadruk ligt hierbij op de vrijheid van bedrijfsvoering. Instellingen krijgen ruimte om keuzes te maken in hun jaarlijkse subsidie (zolang het bedrag voor 4 jaar maar gelijk blijft), ze hoeven niet perse binnen een opgelegde termijn hun geld uit te geven en de gemeente ondersteunt hen met kennis, best practices en iemand die hen helpt een weg te vinden door het regel- en vergunningenwoud.

Het meest trots ben ik op de door de Kunstraad aangedragen en door de VVD ingevoerde uitstapregeling. De ultieme vorm van cultureel ondernemerschap. In plaats van 4 jaar subsidie, kies je voor 3 jaarbedragen ineens en word je zelfstandig. Je stapt uit en creëert dus ruimte voor nieuwe instellingen. Het gevaar van het Kunstenplan is namelijk dat iedereen er in wil en niemand er uit. Nu zorg je voor doorstroming én voor ondernemerschap.

Mijn man zou trots op me zijn geweest, mijn huidige liefde is dat zeker en ik denk Thorbecke ook best wel een beetje!

 

Geef een reactie